Inclusie: hoopvol perspectief
Een reflectie door het leernetwerk directies van Mediander
Het is een verheugende vaststelling dat Vlaams minister Vandeurzen zijn toekomstgericht beleid voor personen met een handicap ophangt aan begrippen als ‘burgerschapsmodel’ en ‘inclusie’, en samen met alle betrokken partners daadwerkelijk zoekt naar beleidsinstrumenten om deze opties te realiseren.
Maatschappelijk debat
Vanuit Mediander juichen we dit toe. Het is onze uitdrukkelijke keuze om ons via onze organisaties mee te engageren om werk te maken van een inclusieve samenleving. Tegelijkertijd willen we via dit artikel een bijdrage leveren aan het uitgebreide maatschappelijke debat waartoe minister Vandeurzen oproept. Beschouw het als een ‘reflectie’, een eigenzinnige denkoefening. In de hoop op wederwoord en dialoog, want hoezeer het begrip inclusie ook ‘in de mode’ is, het lijkt een complexe en niet vanzelfsprekende opdracht om er concreet vorm aan te geven. Hoezeer een inclusieve samenleving ons ook een horizon biedt waar we absoluut met alle kracht en overtuiging willen voor gaan, het blijft voorlopig nog steeds een maatschappelijke utopie! Laat ons dus inclusie niet uithollen in een slogan, maar gaan voor een praxis die gekleurd is door menswaardigheid, diversiteit en kwaliteit van leven.
Vanuit dit uitgangspunt willen we, na een verduidelijking over inclusie en handicap, enerzijds een aantal valkuilen en/of bedreigingen aanduiden en anderzijds een aantal aandachtspunten en/of kansen belichten.
Inclusie
Voor een omschrijving van wat we onder inclusie verstaan, sluiten we ons aan bij het boek van Anouk Bolsenbroek en Douwe van Houten. Zij verwijzen enerzijds naar het bestaan van de term ‘sociale inclusie’, waarbij het gaat om doelgroepenbenadering bij de verdeling van goederen, rechten en plichten en om toegankelijkheid tot maatschappelijke voorzieningen, waarbij het initiatief meestal van de overheden komt.
In hun boek richten zij zich echter vooral op wat zij ‘procesinclusie’ noemen. Die ‘heeft betrekking op de ontwikkeling van een manier van betekenisvol samenleven in de dagelijkse levenssfeer, waarbij er sprake is van toenemende participatie van elk individu, ongeacht leeftijd, sekse, sociaal-culturele achtergrond, etniciteit, mogelijkheden of beperkingen. Het gaat hierbij om deelname van individuen aan reguliere sociale activiteiten, waarbij ieder individu betekenisvolle rollen kan spelen. Inclusie in deze betekenis is niet het resultaat van iets, maar een doorlopend proces en kan daarom (…) ‘procesinclusie’ worden genoemd. Deze benadering richt zich op de interactie tussen individu en gemeenschap en bestaat in de ontwikkeling van een levenshouding en levenspraktijk, zowel op het niveau van concrete ontmoetingen tussen mensen, als op het niveau van vormgeving van instituties, en in beleid en bestuur. (…) de overheid speelt dan een voorwaardenscheppende rol (…).’
We sluiten ons hierbij aan en willen nog extra de interactie tussen individu en gemeenschap in de verf zetten, wat onder andere ook inhoudt dat het individu rechtmatig specifieke of eigen vormen van organisatie of ondersteuning kan vragen. Dit moge doorheen dit artikel duidelijk worden.
Handicap
Het is in het kader van deze reflectie niet zonder belang welke woorden we gebruiken. Spreken we over mensen met een handicap, of over mensen met een beperking? We kozen ervoor om in de context van deze bijdrage te spreken over handicap, en wel om volgende redenen.
Beperkingen hebben we allemaal. Geen mens ontsnapt eraan – gelukkig. In het kader van het denken rond inclusie lijkt deze term dus vanzelfsprekend. Tegelijk toont de realiteit van de samenleving ons dat het kijken naar en omgaan met mensen met een handicap een heel wat complexere zaak is. Er is ergens een punt – en dat verschuift voortdurend – vanwaar er een maatschappelijke ervaring van het andere, het vreemde is. Wat mensen sowieso een bijzondere plaats geeft. De antropologie wijst er ons op dat dit te vinden is in zowat alle culturen in de wereld en in de geschiedenis. Hoezeer we ook willen streven naar een samenleving waarin iedereen als gelijk- en volwaardig zijn plaats krijgt, toch lijkt het ons eerlijk om te zien dat dit nu niet het geval is én dat dit nog nooit het geval geweest is.
Een tweede reden is het enorm grote verschil (in betekenis) tussen verschillende handicaps. Als er alleen een instrumentele of fysische beperking is, dan is er ook instrumenteel heel wat te ondervangen, en voortdurend meer. Dan verschuift een handicap naar een op te lossen beperking. Maar als er ook een mentale ‘beperking’ in het geding is, of een psychische of ernstig gedragsmatige, dan wordt de maatschappelijke beleving duidelijk anders. Zo zien we dat bijvoorbeeld verschillende organisaties op hun kantoren wel mensen met een fysische of enkelvoudige sensoriële beperking tewerkstellen, maar geen mensen met een complexere mentale, psychische of gedragsmatige handicap.
Het is de cultuur (gewoontes, afspraken, normen en waarden) van een samenleving die – al is het impliciet – bepaalt wie beschouwd wordt of zichzelf aanvoelt als een persoon met een handicap. De grenzen van deze maatschappelijke inschatting zijn tegelijk niet stabiel, maar verschuiven met de evoluties in visie van een samenleving. Via het werken aan een inclusieve samenleving willen we die grenzen van het kijken van een samenleving verschuiven – en in een ideale samenleving zelfs opheffen. Maar ondertussen is een ‘handicap’ nog altijd realiteit…
Wat zijn dan de valkuilen of bedreigingen die we ervaren?
Paradox
In de eerste plaats zien we een scherpe paradox in de samenleving van vandaag. Enerzijds heeft de perspectiefnota 2020 van Vandeurzen als een katalysator gewerkt om ‘inclusie’ meer dan ooit op de kaart te zetten. Geen voorziening waagt het nog een visie uit te schrijven waarin dit woord ontbreekt. Alle Europese documenten roepen ons op om inclusief te denken.
Anderzijds ervaren we een samenleving die zich bijzonder ‘exclusief’ opstelt: al wie zich niet ‘normaal’ gedraagt krijgt een etiket, wie ‘vreemd’ is moet zich aanpassen of vertrekken, wie een ‘fout’ maakt moet streng gestraft worden, een gevangenisstraf moet uitgezeten worden… Succes is de maatstaf om te beoordelen of je gelukt bent. ‘… vrijheid ligt geketend aan een centrale voorwaarde: dat je succes hebt, jezelf maken betekent ‘het’ maken. De vrijheid om voor een andere zelfrealisatie te kiezen, buiten het succesverhaal om, is er niet. (…) Als individueel succes (lees: individuele productiviteit) gezien wordt als het hoogste morele goed en succeslozen als patiënten met een te behandelen stoornis, dan is goed begonnen helemaal niks gewonnen… ’
Nuttigheid en exclusie
Er is maatschappelijk, zeker in het kader van dit inclusiedebat, heel wat te zeggen en te denken over het grote belang dat onze samenleving hecht aan het utilitaire. Want als het nuttigheidsdenken zo centraal staat in een heersend mens- en maatschappijbeeld, wat is in zulke context deze concrete mens met een ernstige handicap dan waard? Welke menswaardige betekenis krijgt hij? Spreken we deze mens aan, én laten we er ons door aanspreken? En wat betekent inclusie dan? Er zijn merkwaardig veel stemmen in de samenleving die bijzonder exclusief spreken over wie anders is of als ‘nutteloos’ ervaren wordt.
We herkennen daarin een Darwinistische reflex: het uitsluiten van wie in de weg zit, van de ‘zwakke schakel’. Een gedachte die we ook herkennen bij Paul Verhaeghe. Laat ons dus maar zeer attent zijn in een samenleving waarin de crisis nog meer toeslaat, of waar men toch minstens in dat idee leeft. De vanzelfsprekendheid waarmee in dit huidige tijdsgewricht kinderen geaborteerd worden, waarbij een bepaalde handicap is vastgesteld, ook al blijkt dat vele van deze kinderen echt wel diep gelukkige mensen kunnen worden, roept in dit verband bij ons vele vragen op. Zonder dat we ook maar op enige manier concrete mensen willen culpabiliseren! Maar de manier waarop een Antwerps ziekenhuis bijna automatisch de abortusvraag honoreert van ouders, die via vruchtwaterpunctie ontdekken dat hun kind kleurenblind zal zijn, verbijstert ons. Het feit dat door twee professoren het maatschappelijk debat gelanceerd wordt (en in een aantal media vlijtig overgenomen) omtrent het toepassen van abortus (!!) ná de geboorte, wanneer blijkt dat de boreling een handicap heeft, vinden we angstwekkend.
Ook rijst ons de vraag of een diepgaander maatschappelijk debat niet aangewezen is in een samenleving die zich enerzijds grote zorgen maakt over het stijgend aantal jongeren die zichzelf doden, en zich anderzijds jubelend uitlaat over ‘ouderen’ die ‘de moed hebben’ om uit het leven stappen. Want bij ondraaglijk lijden moet dit kunnen. Onze ervaring is dat die jonge mensen ook ondraaglijk lijden wanneer ze uit het leven stappen. Hoe komt het dat een samenleving dan zo verschillend reageert? Omdat die ouderen toch maar stilaan onnuttig worden en we er dus nog bijzonder veel zorg in moeten gaan investeren…?
Uiteraard is het belangrijk dat mensen menswaardig kunnen sterven. En bovenstaande vraagt enige nuance. Maar het is wel onze overtuiging dat over deze thema’s maatschappelijk te weinig zorgvuldig gedacht wordt, net vanuit een exclusieve reflex. Populistisch denken over kwaliteit van leven vormt een ernstige bedreiging voor een echte inclusieve samenleving.
Evolutie
Daarom lijkt het ons zinvol om kort de evolutie omtrent het denken over personen met een handicap in een samenleving aan te stippen.
In het kijken van een samenleving naar personen met een handicap is het ‘burgerschapsdenken’ of ‘inclusie’ de meest recente visie. Ze heeft terecht haar volle plaats gekregen in het ‘VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap’. Er gingen drie geformuleerde visies aan vooraf, waarvan we nog vele sporen terugvinden in de hedendaagse zorg.
In het begrip ‘segregatie’ zit de oudste visie. Ze is nog volop te zien in de grote voorzieningen diep in de bossen of op het platteland, waar deskundige medewerkers zo kwalitatief mogelijke zorg en ondersteuning bieden. Maar waar contact met de samenleving miniem is. De ‘boom’ aan agogische medewerkers bracht de ‘normalisatie’-visie mee. Begeleiding en ondersteuning – en therapie ! – worden er sterk op gericht om personen met een handicap zich te laten aanpassen aan de ‘normale’ gang van zaken in de samenleving. Het begrip ‘integratie’ erkent dan weer meer de eigenheid van elke persoon, maar legt het gewicht van de aanpassing om te kunnen leven in de maatschappij nog hoofdzakelijk bij de persoon met een handicap.
Het is een vergissing en een risico om te menen dat deze drie opvattingen nu voorbij zijn. Ze zijn nog alle drie naast het inclusieve denken aanwezig, zowel in de geesten als in de praxis. En lang niet alleen in ‘de grote instellingen’! Deze realiteit niet ernstig nemen zou het proces van groeiende inclusie wel ’s kunnen verstikken…
Maatschappelijke keuze?
Misschien wel één van de grootste uitdagingen uit de perspectiefnota 2020 van de minister is de volgende vraag: in welke mate is de samenleving (via haar politieke verantwoordelijken) en zijn de burgers in die samenleving bereid om echt in te zetten op een inclusieve samenleving? In welke mate zijn organisaties en dienstverlenende instanties bekwaam en bereid om die enorme verscheidenheid van ondersteuningsvragen die op ons afkomen ernstig op te nemen? En welke termijn en middelen zijn daar voor nodig? Hoe ver gaat de solidariteit en de verbondenheid van de samenleving met de zeer verschillende personen met een handicap?
Op dit terrein is nog enorm veel werk aan de winkel. Laat ons ernstig nemen dat elke samenleving – hoezeer ons dit ook ergert of kwaad maakt – altijd de grenzen van haar solidariteit expliciet (bv. via wetgeving) en impliciet (bv. via populaire media) afbakent. Het te snel of onvoldoende doordacht proberen realiseren van een inclusieve samenleving brengt het risico mee dat personen met een handicap als onbedoeld speerpunt of oefenterrein gebruikt worden en zo in grote eenzaamheid terecht komen. Of wat we nog meer zien gebeuren: met de beste bedoelingen komen we opnieuw in een verkapte vorm van normalisatie terecht: elke persoon met een handicap moet gebruik maken van het reguliere circuit, ook al klinken uit diens goed beluisterde ondersteuningsvragen soms heel andere noden. We zien het gebeuren bij volwassen personen met iets complexere ondersteuningsvragen, die vanuit de maatschappelijke verwachting – met de beste bedoelingen geformuleerd door enthousiaste hulpverleners – in een ‘gewone’ buurt tussen ‘gewone’ mensen gaan wonen en in een ‘gewone’ werkomgeving gaan werken. Tussen mensen die daar niet op voorbereid of ingesteld zijn. Waardoor deze mens met een handicap meer en meer op zichzelf teruggeworpen worden en vereenzaamt en het risico loopt om opnieuw in grotere of kritische ondersteuningsnood te komen…
Tot hier de voor ons belangrijkste risico’ en bedreigingen.
Kracht en uitdagingen
Laat ons nu duidelijk maken wat voor ons de kracht is van inclusie, en wat de kansen of uitdagingen zijn die we daarin willen realiseren. We proberen die te omschrijven in 4 uitspraken:
- Een inclusieve samenleving vraagt een volgehouden perspectiefwissel
- Kiezen voor inclusie is kiezen voor verscheidenheid
- Inclusie onderstelt een mensbeeld waarin verantwoordelijkheid en relaties centraal staan
- Alleen in een solidaire samenleving maakt inclusie een kans
Perspectiefwissel
Als we vergelijken met de evolutie van exclusie over normalisatie naar integratie, dan vindt pas in de ‘inclusie’-gedachte de echte perspectiefwissel plaats. Elke persoon wordt als vol- en evenwaardig beschouwd en is volop welkom in de samenleving. Het gewicht van ‘aanpassing’ of verandering ligt niet meer bij de persoon met een handicap. Het is de samenleving in haar geheel of haar samenstellende delen die initiatief- en zorgplicht heeft.
De samenleving (gemeenschap, omgeving, …) moet zich zo organiseren dat elke ‘burger’, zonder onderscheid, alle ruimte en kansen krijgt om zich op een eigen, volwaardige manier te ontplooien, met een zich engagerend respect vanuit deze samenleving voor ieders eigenheid en talenten, en met (mede)verantwoordelijkheid van ieder (ook van de persoon met een handicap of/en van diens netwerk!) voor de (inclusiviteit van de) samenleving.
In permanente dialoog en samenwerking met de betrokkenen zal de samenleving een context creëren waarin iedereen – en dus ook mensen met een handicap – als vanzelfsprekend de kansen krijgt om tot kwaliteit van bestaan te komen. Naast de universele verklaring van de rechten van de mens heeft elke mens het recht om deze kwaliteit van leven op een eigen manier in te kleuren, mede bepaald door de eigen verlangens naar omgeving en ondersteuning.
Als dit kan doorgaan – en we gaan er alles aan doen om dit te laten lukken – dan is dit een revolutionaire wissel van perspectief. Het zal van iedereen – van de ‘traditionele’ zorgverlener, van de persoon met een handicap en diens netwerk, én niet in het minst van de ‘gewone’ burger – bijzonder veel dialoog, creativiteit en luisterbereidheid vragen om gezamenlijk te zoeken wat dit concreet zal betekenen in een samenleving die worstelt met haar publieke middelen. Een samenleving waarin mensen in de praktijk meer en meer verwachten van de overheid en van regelgeving. Het daagt ons in ieder geval uit om langdurig in alle geledingen van de samenleving partners te zoeken om dit paradigma te borgen.
Verscheidenheid
Inclusie is dus niet te beschouwen als een norm of te bewerken eigenschap van een persoon met een handicap, maar wel als een toetsingscriterium in functie van de mogelijkheidsvoorwaarden die een samenleving creëert om iedereen een volwaardige plaats te geven. Inclusie is dus nooit een kwaliteitskenmerk van een individuele persoon – je ‘includeert’ nooit iemand. Wel gaat het om het inclusiviteitsgehalte van de omgeving waarin we ons bewegen, om welke kwaliteitskenmerken een samenleving heeft in het streven naar het bieden van alle mogelijke en nodige kansen aan iedereen om zichzelf te realiseren.
Streven naar een inclusieve samenleving impliceert dus een verregaande en consequente keuze van een gemeenschap – en van alle burgers die deze gemeenschap vormen – voor verscheidenheid! Een dergelijke samenleving ‘wil tegemoet komen aan de diversiteit van álle mensen. (…) Inclusie begint bij het herkennen van de diversiteit tussen mensen en betekent dus dat steeds op nieuwe situaties moet worden ingespeeld. Gestalte geven aan inclusie kost inspanning, voor mensen met, maar evengoed voor mensen zonder beperkingen, en dit geldt zowel op het niveau van instituties, als op het niveau van de concrete levens van individuen.’
De leef- en ondersteuningsvormen voor een persoon met een handicap zijn daarbij steeds te ontwikkelen in dialoog tussen deze persoon en de samenleving. Met de fundamentele uitdaging om met zorg en deskundigheid te luisteren naar de verlangens van elk van deze personen. Goede ‘tolken’ zijn daarbij van uitzonderlijk belang. En we denken daarbij niet alleen of in de eerste plaats aan taaltolken of tolken Vlaamse Gebarentaal, maar aan mensen die in staat zijn de op eender welke manier ‘getoonde’ verlangens te vertalen van bijvoorbeeld mensen met een diep mentale handicap of een combinatie van autisme met gedragsmoeilijkheden. Dit vraagt dat men niet alleen luistert naar de ondersteuningsvraag of de ‘handicap’, maar dat men open staat voor het ganse verhaal van deze persoon!
Recht doen aan ondersteuningsvraag
We leggen zo sterk de nadruk op deze verscheidenheid, omdat de ervaring ons leert dat inclusie ook een ideologie kan worden, die in de praktijk neerkomt op een verborgen vorm van ‘normalisatie’. In de zin van: “Iedereen moet op dezelfde manier deelnemen aan de samenleving, zoals de gemiddelde mens, en dus gebruik maken van dezelfde diensten en ondersteuning, want wij (meestal dan zorgverleners of gebruikersverenigingen) weten dat dit het beste is. Al de rest is betutteling…” Nochtans zijn personen met een handicap net zo verschillend als andere mensen. Inclusieve samenleving wil dus zeggen dat de eigenheid van ieder erkend wordt en een volwaardige plaats krijgt. We moeten er dus met veel inzet naar streven dat al wie dat wenst en kan op de grootst mogelijke manier zelfstandig kan leven volgens eigen inzichten en keuzes, met een door die persoon zelf gekozen en onderhouden netwerk.
En: vanuit de ruimte voor verscheidenheid kan de keuze voor een ‘bijzondere omgeving’ (wat sommigen dan ten onrechte ‘exclusie’ noemen) soms zeer aangewezen zijn en bijzonder veel recht doen aan de ondersteuningsvraag. Er zullen altijd opnieuw personen en/of organisaties moeten zijn die plaats maken voor en alle aandacht besteden aan mensen met een ernstige handicap die maatschappelijk uit de boot dreigen te vallen. In verbondenheid met deze mensen en hun netwerk zal telkens opnieuw gezocht moeten worden naar de meest aangewezen ondersteuningsvormen. Er is immers weinig wit en zwart in de zoektocht naar een inclusieve samenleving, maar des te meer veelkleurige tussenvormen, telkens op maat van de persoon om wie het gaat! Is het geen goede zaak dat er naast de Olympische spelen, met hun nadruk op competitie en prestaties, ook Special Olympics, Deaflympics en Paralympics bestaan? Vanzelfsprekend is de voorwaarde dat deze bijzondere vormen niet afgezonderd zijn, ruimtelijk noch mentaal, maar volop midden in de maatschappelijke aandacht gewaardeerd worden als volwaardige manier van leven.
Autonomie
We geloven dat een debat als dit niet kan gevoerd worden zonder stil te staan bij het mens- en samenlevingsbeeld van waaruit we vertrekken. Zo lezen en horen we voortdurend in het kader van het inclusie-gesprek de begrippen ‘autonomie’ en ‘zelfsturing’. Belangrijk! We gaan vanzelfsprekend akkoord met de uitspraak in de perspectiefnota 2020 : “(…) doorgedreven inclusiepraktijk (…) moet gebeuren door initiatieven die de persoonlijke autonomie versterken en de zelfsturing vergroten”.
Het is duidelijk dat we in het zorglandschap in Vlaanderen nog een weg te gaan hebben in het versterken van de autonomie en het vergroten van de zelfsturing van personen met een handicap. Daar mag geen twijfel over bestaan. In onze scholen, voorzieningen en vormingswerk is dit een permanent groei- en aandachtspunt
Tegelijk willen we in het kader van het inclusiedebat bijzonder zorgzaam omgaan met de begrippen autonomie en zelfsturing. In veel stromingen of overtuigingen in het westers denken wordt autonomie of zelfsturing beschouwd als de kern of het hoogste goed van het volwassen mens-zijn. We willen dit relativeren, in relatie brengen.
Verantwoordelijkheid
We gaan even de filosofische toer op. In ons bestaan, in ons mens-zijn bestaat er vóór mij reeds een hele wereld en een hele geschiedenis, ontelbare mensen hebben reeds een leven. Ik ben dus per definitie ‘afhankelijk’ van wat mij al dan niet gegeven werd en wordt. Deze wereld buiten mezelf en de ander die mij aankijkt gaat mij altijd vooraf. Die stelt mij in verantwoordelijkheid. Het gelaat van de ander (Levinas) is niet leeg; het kijkt me aan met een verwachting, een vraag, en verwacht van mij een antwoord. Het cadeau ‘wereld’ en het geschenk van mensen om me heen kunnen me in wezen niet onberoerd laten.
Ik kies dus niet op een onafhankelijke of autonome manier mijn leven, maar positioneer mezelf – hopelijk in groeiende vrijheid – tegenover de vragen die op me afkomen. Ik ontsnap niet aan de ver-antwoord-elijkheid. Vrijheid is dan niet synoniem van autonoom ‘mijn zin doen’, maar van persoonlijk ingekleurde keuzes te maken in die verantwoordelijkheid. Los van die verantwoordelijkheid, los van die relationaliteit leeft – naar onze overtuiging en ervaring – geen mens.
Mensen hebben mensen nodig om zelf mens te worden, en dus is elk leven op een bepaalde manier afhankelijk. De ervaring van verbondenheid is wezenlijk om tot een positief eigen mensbeeld te komen.
Relatie
En dus moet dit relationele aspect in een streven naar een inclusieve samenleving een centrale plaats krijgen. Kwaliteit van leven heeft alles te maken met zorg voor relaties en de kwaliteit ervan. Dat is ook de sterkte van het begrip ‘burgerschapsmodel’. Burger ben je nooit alleen, en het woord burger draagt ook een element van verantwoordelijkheid in zich.
Om volwaardig te kunnen leven heeft elke mens dus een om-geving of een context nodig. Deze context kan waar mogelijk en gewenst door de persoon met een handicap de gewone samenleving zijn. Zeker waar de omgeving en het natuurlijk netwerk van de persoon met een handicap de nodige ondersteuning, omslotenheid en warmte geeft om tot kwaliteitsvolle uitbouw van zijn bestaan te komen. De context kan eveneens een ‘bijzondere’ zijn, als maar aan de basiscondities van veiligheid, warmte en geborgenheid, overeenkomstig de noden van de persoon, wordt beantwoord. Het gaat om een plek waar de persoon zich veilig en geborgen weet, waar men – indien gewenst en mogelijk – met anderen kan samenleven, waar men – indien gewenst en mogelijk – zich van de maatschappij kan afsluiten of er zich in bewegen. Het gaat ons inziens in essentie niet om het ‘waar’, maar om het ‘wat’ en het ‘hoe’. Om de plaats of omgeving waar het best en meest oprecht tegemoet gekomen wordt aan de verlangens en de mogelijkheden van de persoon met een handicap om zijn eigen leven kwaliteitsvol vorm te geven.
Solidariteit
We ondersteunen in dit kader dus zeer sterk het belang van in zo groot mogelijke mate zelf gekozen netwerken vanuit en rond de persoon met een handicap. We houden een bijzonder sterk pleidooi om de sociale dimensie steeds centraal in het vizier te houden bij de ondersteuning van een persoon met een handicap in functie van het in eigen regie nemen van zijn levensproject. Dit vraagt een groot engagement van ieder die mensen met een handicap ondersteunt. Want men zal niet alleen deze persoon moeten ondersteunen, maar ook permanent werk moeten maken van de netwerken die deze persoon wenst én van het mee sterk maken van alle relaties waarbinnen hij zich wenst te bewegen.
Het verplicht ons als scholen, voorzieningen of vormingsinstellingen om ons maatschappelijk te positioneren, om in permanente en sterke dialoog te staan met gebruikers, én om samen alle mogelijke maatschappelijke en politieke wegen te bewandelen om de solidariteit van ieder voor ieder ander stevig op de agenda te houden. Netwerken en koepels zullen dus niet alleen dienen om de kwaliteit van de ondersteuning te verhogen en de diversifiëring van de zorg te waarborgen, maar zeker ook om actief een krachtige politieke stem te laten horen en om zo mogelijk te participeren in het meer solidair maken van de samenleving.
Hoopvol perspectief
In ieder geval pleiten we om open, creatief en vernieuwend te denken, in open overleg met elkaar. Zonder blind vast te houden aan wat we kennen. Er kan nog heel wat veranderen. Laat ons die ‘praktische dialoog’ wel altijd voeren in sterke verbondenheid en wederkerigheid, bijzonder intens luisterend naar het héle verhaal van de persoon met een handicap.
Inclusie is geen blauwdruk, wel een manier van kijken en handelen, van verbonden leven, open naar iedereen zonder uitzondering, een toekomst ontwerpend die zich blijvend vernieuwt. In die zin brengt de aandacht voor dit begrip een hoopvol perspectief. Niet alleen omwille van het vertrouwen dat het woord uitspreekt in de kracht van het engagement van een samenleving. Maar zeker ook omdat het een sterk en hopelijk wervend statement is tegen de nog altijd aanwezige menselijke reflex van uitsluiting…
Jos Marien – redactie